Het is een fascinerend beest, de Noordzee. Ik kom er graag. Liefst op koude grijze dagen, als ik haast alleen over het strand kan sjokken. Het oude lijf voort gegeseld door een striemende noordwester. Schurend zand dat zich ophoopt in versleten wandelschoenen.
Landrand | Belgische kust | Tekst & foto's: Geert Huysman
Ik verdwaal er vaak in overpeinzingen. Diepzinnige gedachten over het leven en de naderende dood. Over de kracht en schoonheid van fotografie. Over wat er die avond in godsnaam weer op tafel moet komen.
De grens waarop ik me hier bevind, die onverbiddelijke scheidingslijn tussen puur natuur en het echte leven, is zowel fysiek als esthetisch. Achter mij de bakstenen, de uitlaatgassen, de frietkoten en het gekrakeel van het vaderland. Voor mij de wijdse schoonheid van het onbekende, dat zich bedrieglijk zachtjes neerwerpt aan mijn voeten. Opnieuw en opnieuw.
Ze houdt van stilte, de zee. Geluid draagt nooit ver hier. Ze slorpt het op, zuigt het weg tot er maar weinig meer overblijft dan een gefluisterd gerucht. Ik zwoeg door het zand in een cocon van gedempte tonen. Alleen een sporadische golfslag, overstemt het volume van mijn gedachten.
Mijn expedities zijn de eentonigheid zelve. De ene dag ga ik naar links, de volgende naar rechts. Het is zowat de enige beslissing die ik hier moet nemen. Vaak bepaalt de windrichting mijn keuze. Vertrekken met wind tegen. Je laten terugvoeren op de zeebries. Het klinkt bijna poëtisch.
Niets, behalve misschien een koppige golfbreker, is hier voor altijd. Het strand vandaag is nooit het strand van morgen. Golfslag na golfslag wordt het gekneed, aangevreten en gemetamorfoseerd. Elke dag wandel ik door een nieuw landschap, soms grijs en schraal, soms badend in schitterend blauw en groen.
Zelfs de gebouwen op de zeedijk verkeren in een constante staat van transformatie. Het duizelingwekkende tempo waarmee hijskranen en stellingen verschijnen en verdwijnen, wordt enkel onderbroken door die vreemde natuurwet die bouwverlof heet.
Bewoners spoelen af en aan volgens het dictaat van de schoolvakanties en het weer.
Alleen de seizoenen zijn in steen gebeiteld. Hoogseizoen. Laagseizoen. Ingedijkt tot twee op bevel van de machtige lobby van immer ontevredenen. Terwijl het ene overvloeit in het andere, op en neer, op en neer, blijf ik hardnekkig door het zand ploeteren, camera in de aanslag, altijd op zoek naar dat louterende licht.
Ik was nooit een fotograaf die lyrisch werd van licht. Ik kende en herkende de kwaliteiten ervan, dat wel. En ik deed mijn verdomde best om er optimaal gebruik van te maken. Maar meer dan een glijmiddel om de gebeurtenissen van het moment vast te leggen was het niet.
Tot ik aan mijn links-rechts-tochten over het strand begon en licht van instrument plots een onderwerp werd.
En het onderwerp een obsessie.
Ik kan het nauwelijks in woorden vatten, het Noordzeelicht. Nu weer teleurstellend plat en banaal, dan weer van een verpletterende intensiteit. Soms kleurt het de zee grijs, soms adembenemend blauw of groen. Hoog boven het water, op een canvas van cirrus en nimbus, maakt het wilde schetsen in schakeringen van oranje, cyaan en magenta.
Ik werd een lichtvisser in de branding. De kustlijn tussen Nieuwpoort en De Panne mijn gids. Ik volg ze in al haar beweeglijkheid, nu eens ver weg, haast onbereikbaar, dan weer dichtbij, met nauwelijks nog ruimte tussen golfslag en duinen, altijd de blik naar de zee gericht, altijd op zoek naar dat ongrijpbare licht.
Ik word zelden teleurgesteld.